Ten grave: Ilsebil
[p. 148]
Barber van de Pol
Ten grave: Ilsebil
Zo klein als je lichaam was, zo klein is je kist. Maar groots was je naam, Ilsebil, en groots en meeslepend wilde je dat je leven was. Dat dit je maar ten dele is gelukt, is waar, maar je hebt het tenminste geprobeerd. Miljoenen, nee miljarden doen niet eens een poging om zichzelf te overtreffen. Dat is in de dwergenstand vast niet anders.
Ilsebil. Zo noem ik je het liefst, het klinkt zoals je bent: grillig, apart, sterk. Op je graf staat alias Dinderlinde, alias Vrouwtje Piggelmee. Je bent niet meer. Het voortgaan van de tijd eist ook onder sprookjesfiguren slachtoffers. Ik hoorde het slechte nieuws van je dood van het botje. Toen ik op het strand liep uit te waaien, stak het zijn kopje boven de golven uit. ‘Ga naar huis en treur,’ zei het, ‘Ilsebil is niet meer.’
Afgelopen april, in Kassel, in het museum van de gebroeders Grimm die de archieven over jouw leven hebben geordend, heb ik nog naar je gezocht. Ik zocht vergeefs je beeltenis tussen die van Roodkapje, Doornroosje en Assepoester, andere vriendinnen van me. Je was er niet. Wel lagen er boeken waarin je voorkwam, maar daar moest ik afblijven. Het was in dat rijk gedecoreerde museum een en al donker bos, maar het hengelwater van je man was er niet te vinden en jullie nooddruftige huisje evenmin. Het machtige botje had zo diep in het land niets te zoeken.
Ik heb van je gehouden. Je was geen slechte vrouw, wat ze ook beweren. Je bent vergeleken met Eva, die Adam aanzette tot het kwaad, en met Lady Macbeth, die haar man zelfs overhaalde tot moord. De vergelijking gaat mank. Ik heb me daar al vaker over opgewonden.
Jij hebt geen mens kwaad gedaan. Je wilde goed, beter, best, ook voor je man, die jou overduidelijk op handen droeg. Laat ze daar eens over nadenken, waarom hij zoveel van je hield. Het is duidelijk dat jullie lief en leed samen voorbeeldig hebben doorstaan. Hij was een goed dwergenmens; niet iedereen zou een gevangen botje dat
[p. 149]
terug het water in wilde ook daadwerkelijk hebben teruggegooid. Je had gelijk toen je hem op zijn recht op beloning wees. Ook het botje was het ermee eens. Hoezo hebzuchtig? Waar bemoeien ze zich mee! Ik weet dat die publieke afkeuring je verdriet heeft gedaan.
In jullie levensverhaal staat dat jullie tot op de dag van vandaag leven in een omgekeerde pispot. Dat gegeven werd jullie dood, eerst die van je man, nu die van jou. Het leven in pispotten wordt in Pommeren niet langer gedoogd. Toen ik dat las in de krant voelde ik al meteen onheil. In het bejaardentehuis konden jullie niet aarden, dat begrijp ik goed. Als tweehonderdvijftigjarige, zo oud schat ik je, kon je voor die jonkies en hun afstotende moderne ziektes geen enkele aandacht opbrengen. Jullie kwijnden weg, eerst hij, als man vanzelf zwakker, daarna jij.
Je schijnt op je doodsbed het botje in de zee, dat zo'n belangrijke rol in jullie leven heeft gespeeld, voor een laatste keer te hebben aangeroepen. Het schijnt dat je laatste wens aan hem een kop heerlijke, geurige, verse koffie was, en toen nog een, en nog een. Je bent de grootste leut uit de geschiedenis en in die zin ben je voor ons, medeleuten, heilig. Sancte Ilsebile, ora pro nobis. Het botje heeft je niet in de steek gelaten.
Natuurlijk wilde je een steeds groter huis, dat is toch logisch met zo'n pispottige achtergrond. Logisch, ook, dat je achtereenvolgens koning, keizer, paus, God Zelf wilde worden. Je wilde geen macht, je wilde gewoon het hoogste wat je kon bedenken. Daar hoef je geen materialist voor te zijn; dat heet verlangen. Ik vond dat de hermelijnen mantel en de pauselijke mijter je goed stonden.
God werd je niet. Waarom werd het botje zo boos toen je dat vroeg? Voelde het zich betrapt? God is onzichtbaar. We weten niet hoe hij eruitziet. Wie weet lijkt hij op een ambitieus dwergenvrouwtje dat goed, beter, best wil. Jij werd daarna hoe dan ook in de ogen van de mensen weer gewoon Ilsebil, Pispot 1, te Pommeren.
En nu ben je dood. Ieder jaar op 5 december gedenk ik je en dat zal ik blijven doen. Wij vieren in Nederland die dag met geschenken en gedichten. Ik maak in mijn gedichten graag variaties op ‘In het land der blonde duinen en niet heel ver van de zee/ woonde eens een dwergenpaartje en dat heette Piggelmee.’ Je kent het. De pispot is in die apocriefe maar mooie versie van jullie leven veranderd in een Keulse pot, dat is wel wat comfortabeler en mooier dan een pispot, als je het mij vraagt.
Het land van de blonde duinen, dat is mijn land; je hebt het voorzover ik weet nooit bezocht. De koffie is in die duinenversie naar behoren belicht. Dat aspect was door je eerste biografen volstrekt ver-
[p. 150]
waarloosd.
Wij willen op 5 december altijd van alles, en meer, net als jij. We plagen elkaar daarmee, maar we nemen het serieus. Die jaarlijkse hommage verdien je dubbel en dwars, ook nu je er niet meer bent. Ik ken je vanaf mijn zesde. Wat heb ik als kind niet een pispotten getekend om beter met je mee te voelen.
Ik spreek deze woorden ter jouwer nagedachtenis. Ik geloof in geen God dan de liefde; daarom zeg ik niet ‘rust zacht’ tegen je. Wie niet is kan niet rusten, niet hard en niet zacht, maar de pispotjes op je graf zullen weelderiger bloeien dan waar ook ter wereld. Ik zal je gedachtegoed uitdragen, Ilsebil. Ik zal zorgen dat in het museum in Kassel jouw beeltenis zichtbaar wordt, lieve, slimme, onvervangbare Ilsebil. Je leven is niet voor niets geweest.
Bron:
De Gids. Jaargang 166, (2003)
https://www.dbnl.org/tekst/_gid001200301_01/_gid001200301_01_0022.php
/ | \